Er zullen niet veel mensen zijn -ik schat een stuk of vijf- die de laatste drie blogposts van de taalprof, inclusief de hele discussie daarachteraan, in zijn geheel gevolgd hebben. De meesten zullen na de derde of vierde reactie in wanhoop de handen ten hemel hebben geheven onder de verzuchting "Waar gáát dit nog over?" en moedeloos zijn weggesurft naar lichter verteerbare kost. Er bestaat zelfs een reëel gevaar dat er mensen zijn die zich bevestigd voelen in een totale afwijzing van de zinsontleding of taalanalyse in het algemeen, als een zinloze en uitzichtloze bezigheid waar een mens allesbehalve taalvaardig van wordt.
Dat kan nou ook weer niet de bedoeling zijn. Daarom, voor de mensen die dreigen ongeïnteresseerd te raken in de ontleding: een kleine update.
Klaarblijkelijk bemoeien zich met de discussies op het taalprof-weblog tegenwoordig mensen die niet van de straat zijn, en die in hun leven een behoorlijke hoeveelheid literatuur hebben doorgewerkt (of zelfs geproduceerd), waardoor ze in staat zijn om op een abstract niveau over taalkwesties te discussiëren. Wat wordt een normaal mens als u en ik daar nou wijzer van? Wel, dat het allemaal wel heel erg eenvoudig is.
Waar gaat bijvoorbeeld de laatste discussie over? Over de vraag of je bij een constructie als 'iemand voor iets vergeven' kunt spreken van een voorzetselvoorwerp 'voor iets.' Maar die vraag wordt via een ingewikkelde discussie steeds verder vereenvoudigd: het gaat eigenlijk alleen maar om de vraag of het een voorwerp of een bepaling betreft. Is dat een interessante vraag? Nou ja, voor iemand die iets wil weten over hoe taal in elkaar zit is het een van de fundamentele vragen. Als er nou twee eigenschappen belangrijk zijn in de opbouw van een taaluiting, dan zijn het predicatie en complementatie: predicatie is de betekenisrelatie zijn of doen tussen twee zinsdelen (Hans is slim en Hans legt uit, met andere woorden Hans doet uitleggen). Dat is de basisrelatie tussen onderwerp en gezegde bijvoorbeeld. Complementatie is een betekenisrelatie tussen een kernwoord en een zinsdeel die elkaar aanvullen en samen een betekeniseenheid vormen (zoals lezen met een voorwerp boekje de combinatiebetekenis boekje lezen oplevert). En complementatie, daar gaat het hier over: is 'voor iets' een complement bij 'vergeven' in 'iemand voor iets vergeven'?
Het belang van zo'n centraal begrip als complementatie kan nauwelijks overschat worden. Als je goed kunt redeneren over complementatie, dan beheers je de belangrijkste vaardigheid in de traditionele zinsontleding. Meer is het niet. De rest is detail. En dan gaat het in de schoolgrammatica ook nog alleen over de complementatie bij het werkwoord.
Waarom wordt dat dan zo moeilijk? Omdat het met oordelen van taalgebruikers te maken heeft. De taalgebruiker voelt iets aan als een complementatie of niet, en daar zijn allerlei indicaties voor. Sommige taalgebruikers (de geschoolde) kunnen bewust over dat oordeel redeneren (met alle voorbehoud dat je daarbij moet maken), bij andere moet je letten op hoe ze het zinsdeel gebruiken. Wat doen ze met een lijdende vorm? Wat als het zinsdeel een voornaamwoord is? Wat als het een bijzin is? Enzovoorts, enzovoorts. De kunst is om indicaties te vinden die ondubbelzinnig op het een (complementatie) of het ander (bepaling) wijzen. Dat gaat vaak niet, want hee, daar zijn het indicaties voor. Dus krijg je een discussie met argumenten die betwist kunnen worden.
En, ook al zo'n inzicht dat je in deze discussie op vijf meter afstand kunt zien: bij oordelen gaat het over individuele taalgebruikers, die in feite ieder hun eigen grammatica erop na kunnen houden, maar ook over de taalgebruikers in het algemeen (waarover het moeilijk oordelen is omdat je ze niet allemaal kent), en ten slotte over de norm (wat vinden we goed en fout?). Dat spanningsveld zie je in elke discussie over taal, dus het is logisch dat het hier ook meespeelt.
Je kunt dus wel denken: ik vermijd zo'n constructie gewoon en dan ben ik overal vanaf. Maar ja, dan word je een onzekere angsthaas die om elke hoek een ongrammaticaliteit vermoedt en hakkelend door het leven gaat. En je kunt ook proberen om het allemaal zo eenvoudig mogelijk te maken, maar dat is precies waar de deelnemers aan die discussie mee bezig zijn.
Dat kan nou ook weer niet de bedoeling zijn. Daarom, voor de mensen die dreigen ongeïnteresseerd te raken in de ontleding: een kleine update.
Klaarblijkelijk bemoeien zich met de discussies op het taalprof-weblog tegenwoordig mensen die niet van de straat zijn, en die in hun leven een behoorlijke hoeveelheid literatuur hebben doorgewerkt (of zelfs geproduceerd), waardoor ze in staat zijn om op een abstract niveau over taalkwesties te discussiëren. Wat wordt een normaal mens als u en ik daar nou wijzer van? Wel, dat het allemaal wel heel erg eenvoudig is.
Waar gaat bijvoorbeeld de laatste discussie over? Over de vraag of je bij een constructie als 'iemand voor iets vergeven' kunt spreken van een voorzetselvoorwerp 'voor iets.' Maar die vraag wordt via een ingewikkelde discussie steeds verder vereenvoudigd: het gaat eigenlijk alleen maar om de vraag of het een voorwerp of een bepaling betreft. Is dat een interessante vraag? Nou ja, voor iemand die iets wil weten over hoe taal in elkaar zit is het een van de fundamentele vragen. Als er nou twee eigenschappen belangrijk zijn in de opbouw van een taaluiting, dan zijn het predicatie en complementatie: predicatie is de betekenisrelatie zijn of doen tussen twee zinsdelen (Hans is slim en Hans legt uit, met andere woorden Hans doet uitleggen). Dat is de basisrelatie tussen onderwerp en gezegde bijvoorbeeld. Complementatie is een betekenisrelatie tussen een kernwoord en een zinsdeel die elkaar aanvullen en samen een betekeniseenheid vormen (zoals lezen met een voorwerp boekje de combinatiebetekenis boekje lezen oplevert). En complementatie, daar gaat het hier over: is 'voor iets' een complement bij 'vergeven' in 'iemand voor iets vergeven'?
Het belang van zo'n centraal begrip als complementatie kan nauwelijks overschat worden. Als je goed kunt redeneren over complementatie, dan beheers je de belangrijkste vaardigheid in de traditionele zinsontleding. Meer is het niet. De rest is detail. En dan gaat het in de schoolgrammatica ook nog alleen over de complementatie bij het werkwoord.
Waarom wordt dat dan zo moeilijk? Omdat het met oordelen van taalgebruikers te maken heeft. De taalgebruiker voelt iets aan als een complementatie of niet, en daar zijn allerlei indicaties voor. Sommige taalgebruikers (de geschoolde) kunnen bewust over dat oordeel redeneren (met alle voorbehoud dat je daarbij moet maken), bij andere moet je letten op hoe ze het zinsdeel gebruiken. Wat doen ze met een lijdende vorm? Wat als het zinsdeel een voornaamwoord is? Wat als het een bijzin is? Enzovoorts, enzovoorts. De kunst is om indicaties te vinden die ondubbelzinnig op het een (complementatie) of het ander (bepaling) wijzen. Dat gaat vaak niet, want hee, daar zijn het indicaties voor. Dus krijg je een discussie met argumenten die betwist kunnen worden.
En, ook al zo'n inzicht dat je in deze discussie op vijf meter afstand kunt zien: bij oordelen gaat het over individuele taalgebruikers, die in feite ieder hun eigen grammatica erop na kunnen houden, maar ook over de taalgebruikers in het algemeen (waarover het moeilijk oordelen is omdat je ze niet allemaal kent), en ten slotte over de norm (wat vinden we goed en fout?). Dat spanningsveld zie je in elke discussie over taal, dus het is logisch dat het hier ook meespeelt.
Je kunt dus wel denken: ik vermijd zo'n constructie gewoon en dan ben ik overal vanaf. Maar ja, dan word je een onzekere angsthaas die om elke hoek een ongrammaticaliteit vermoedt en hakkelend door het leven gaat. En je kunt ook proberen om het allemaal zo eenvoudig mogelijk te maken, maar dat is precies waar de deelnemers aan die discussie mee bezig zijn.